Comorbiditeit betekent in deze context: het hebben van een psychische aandoening naast het transgender zijn. Op deze pagina zullen we enkele veel voorkomende comorbiditeiten bespreken. In veel gevallen kun je je afvragen of transgender-zijn wel-of-niet (evt: mede) de oorzaak kan zijn van de comorbiditeit.

 

Angst stoornissen

Angststoornissen komen vaak voor bij transgenders. Dit is volkomen normaal: wanneer je jarenlang geleefd hebt met lichaamsdelen die niet bij je passen, je je genderidentiteit durft te bevragen en je bent (indien van toepassing) ook van plan je uiterlijk (genderexpressie) en gedrag (genderrol) aan te passen, dan staan behoorlijk veel zekerheden op de helling. Dit betekent ook dat het logisch is dat transgenders zich zorgen maken over hun toekomst, zorgen maken over de mate waarin ze door hun omgeving geaccepteerd zullen worden, zorgen maken over de mate waarin ze hun werk kunnen behouden, enz.

Wat ons betreft moeten transgenders die een angststoornis als comorbiditeit hebben niet anders behandeld worden als transgenders zonder deze comorbiditeit. Ze moeten zeker niet onder curatele van een poortwachter gesteld worden: ze kunnen, net als ieder ander mens, prima hun eigen afwegingen maken en dus ook zelf beslissen of, en zo ja welke, hulp ze van een hulpverlenend psycholoog nodig hebben.

 

Autisme (bijv. Asperger)

Veel transgenders worden gediagnostiseerd met vormen van autisme, bijvoorbeeld Asperger. De vraag is of dit terecht is. Als je kijkt naar de DSM-IV-TR-criteria voor Asperger, dan moet je voldoen aan de volgende criteria (in paars de effecten die onze achtergrond op deze criteria kunnen hebben): 


1. Kwalitatieve beperkingen in de sociale interactie, zoals blijkt uit ten minste twee van de volgende items: 

  • duidelijke stoornissen in het gebruik van veelvoudig non-verbaal gedrag, zoals oogcontact, gelaatsuitdrukking, lichaamshouding en gebaren om de sociale interactie te bepalen

  • er niet in slagen met leeftijdgenoten tot relaties te komen die passen bij het ontwikkelingsniveau

  • een tekort in het spontaan proberen met anderen plezier, bezigheden of prestaties te delen (bijvoorbeeld het niet laten zien, brengen of aanwijzen van voorwerpen die van betekenis zijn)

  • afwezigheid van sociale of emotionele wederkerigheid

Transgenders kunnen in hun jeugd contacten met leeftijdsgenootjes anders ervaren hebben dan leeftijdsgenootjes omdat ze voelden dat ze niet bij de leeftijdsgenootjes met hetzelfde geboortegeslacht hoorden en ook niet bij leeftijdsgenootjes met een ander geboortegeslacht. Ook op latere leeftijd worden ze lang niet altijd door hun omgeving geaccepteerd in hun anders-zijn. Dit betekent dat de kans bestaat dat ze vaker dan gemiddeld alleen stonden (en nog steeds alleen staan) en daardoor compensatiegedrag vertonen (1e bullet) of gewoonweg te weinig ervaring hebben met het krijgen of onderhouden van relaties (2e, 3e en 4e bullet).

 

2. Beperkte, zich herhalende en stereotiepe patronen van gedrag, belangstelling en acitviteiten, zoals blijkt uit ten minste één van de volgende items: 

  • sterke preoccupatie met één of meer stereotiepe en beperkte patronen van belangstelling die abnormaal is in intensiteit of aandachtspunt

  • duidelijk rigide vastzitten aan specifieke niet-funcionele routines of rituelen

  • stereotiepe en zich herhalende motorische maniërismen (bijvoorbeeld fladderen, draaien met hand of vingers of complexe bewegingen met het hele lichaam)

  • aanhoudende preoccupatie met delen van voorwerpen

Transgenders kunnen een sterke preoccupatie hebben op het hebben van andere lichaamsdelen of op het man/vrouw zijn (1e bullet) of compensatiegedrag vertonen voor het moeilijk kunnen krijgen van relaties (4e bullet, zie toelichting hiervoor). Psychologen kunnen dan ten onrechte denken dat voldaan wordt aan dit punt.

 

3. De stoornis veroorzaakt in significante mate beperkingen in het sociaal of beroepsmatig functioneren of het functioneren op andere belangrijke terreinen

Veel transgenders hebben ook op latere leeftijd nog moeite met het onderhouden van contacten. Als je vaak bent afgewezen op je anders-zijn, dan is dit niet meer dan logisch. “Beroepsmatig functioneren”: veel transgenders zijn werkloos, soms door eigen toedoen maar ook vaak door vooroordelen over transgender-zijn in de werkomgeving.

 

4. Er is geen significante algemene achterstand in taalontwikkeling, bijvoorbeeld het gebruik van enkele woorden in het derde levensjaar, communicatieve zinnen in het vierde levensjaar

In zijn algemeen zullen transgenders hieraan voldoen, daar zit ons probleem niet...

 

5. Er is geen significante achterstand in de cognitieve ontwikkeling of in de ontwikkeling van bij de leeftijd passende vaardigheden om zichzelf te helpen, gedragsmatig aanpassen (anders dan binnen sociale interactie) en nieuwsgierigheid over omgeving.

In zijn algemeen zullen transgenders hieraan voldoen, daar zit ons probleem niet...

 

6. Er is niet voldaan aan de criteria van een andere specifieke pervasieve ontwikkelingsstoornis of schizofrenie.

In zijn algemeen zullen transgenders hieraan voldoen, daar zit ons probleem niet...


 

Volgens de NVA (Nederlandse Vereniging voor Autisme) is autisme een aangeboren aandoening. Het is voor ons de vraag of de kenmerken waar transgenders mee te maken hebben veroorzaakt zijn door aangeboren Asperger of dat het gevolgschade is van een samenleving die heel rigide binair man/vrouw denkt. 

 

Wat ons betreft dienen mensen met een autisme stoornis net zo behandeld te worden als transgenders waar geen comorbiditeit is vastgesteld. Het lijkt ons niet nodig om transgenders te verplichten om zich verder te laten onderzoeken of te laten behandelen voor autisme voorafgaand aan een hormoonbehandeling of operatie. Ook mensen met autisme kunnen vaak prima hun eigen afwegingen maken.

Bron NVA: http://www.autisme.nl

 

Bipolaire stoornis

Lees dit artikel (Engelstalig) en oordeel zelf.

 

Psychoses, schizofrenie

Hoewel nooit is aangetoond dat transgenders een grotere kans op psychoses of schizofrenie hebben, is de medische wereld hier wel bang voor. De angst is, dat een eventuele psychose of schizofrenie niet onderkend wordt op het moment dat de hormoonbehandeling start en dat als de psychose of schizofrenie goed onder behandeling is de behandelwens voor transgender-zijn verdwenen zal zijn. Het is de vraag of dit terecht is: als transgenders zelf in hun dagelijkse leven geen psychische klachten hebben die wijzen op psychoses of schizofrenie is er wat ons betreft geen reden om dit bij 100% van de transgenders diepgaand en langdurig te onderzoeken!

 

De enig relevante vraag voorafgaand aan een behandeling is: snapt de patiënt wat de behandeling inhoudt. Als dit zo is, dan kunnen hormonen/operaties voorgeschreven worden. Snapt de patiënt het niet, dan kan dit niet.

 

Suicide

Er zijn gatekeepers van het VUmc die hun eigen rol verdedigen met het feit dat psychologen bij het VUmc regelmatig zelfdodingen voorkomen in de eerste maanden na de start van de hormoonbehandeling. Wij willen hier twee opmerkingen over maken:

1) Transgenders hebben vaak een rotleven gehad voordat ze aan hun transitie beginnen en voelen zich nog steeds niet goed in hun lichaam en in de maatschappij op het moment dat de hormoonbehandeling start. Ze hebben maanden moeten wachten tot hun keuringspsycholoog eindelijk klaar was met de keuring. Het moment vlak voor de uitslag van de keuring is vaak het rottigste moment in de transgenders' volwassen leven.

2) Bij het VUmc wordt bij transvrouwen relatief hoge hoeveelheid anti-testosteron (cyproteronacetaat, merknaam Androcur) voorgeschreven. Een van de bijwerkingen van dit medicijn is dat gebruikers vaak (*) last hebben van depressieve stemming en/of tijdelijke rusteloosheid. De VU schrijft standaard 50 mg per dag voor bij de start van een hormoonbehandeling. We weten van een huisarts in Duitsland dat hij standaard geen anti-testosteron voorschrijft voor transvrouwen tenzij daar goede redenen voor zijn. Als hij het al voorschrijft zijn de hoeveelheden beperkt (5 mg per dag). Je vindt de tekst van de Nederlandse bijsluiter bij Androcur 50mg hier: http://db.cbg-meb.nl/Bijsluiters/h06540.pdf .

 

(*) Vaak volgens de volgende tabel:

Zeer vaak komen voor bij meer dan 1 op de 10 patiënten
Vaak komen voor bij minder dan 1 op de 10 patiënten
Soms komen voor bij minder dan 1 op de 100 patiënten
Zelden komen voor bij minder dan 1 op de 1000 patiënten
Zeer zelden komen voor bij minder dan 1 op de 10.000 patiënten
Niet bekend op basis van de bekende gegevens kan de frequentie niet worden vastgesteld.